De Zieke Adem van de Rivier: Noodklok voor de Natuur

Rotterdam

16 mei 2025

Aangepast op

1

Vorige pagina

Pagina 3

4

Ze liepen verder. Onderweg wees Aba hem op een kolonie mieren die zich haastig over een omgevallen boomstam bewoog, op een groep kikkers die hun liederen mengden met het kabbelende water van een nabijgelegen beek, en op een luiaard die in de hoogste takken stilletjes naar beneden keek. Elk had zijn eigen verhaal, en Saru luisterde, steeds dieper.

Toen ze bij een kleine open plek kwamen, bleef Aba staan. Hier waren de geluiden van het woud het luidst: het gezang van vogels, het gezoem van insecten, het geruis van bladeren in de wind. Aba draaide zich naar hem om, haar gezicht ernstig maar kalm. “Wat hoor je?” vroeg ze.

Advertentie

Saru sloot zijn ogen en luisterde. Eerst hoorde hij alleen een chaos van geluiden, een kakofonie van het leven. Maar na een paar minuten begon hij de lagen te onderscheiden. De diepe, rustige adem van de wind door de bomen. Het snelle getik van een specht in de verte. Het zachte geplons van een vis die opsprong uit het water. Alles had zijn plaats, niets stoorde het ander.

“Ik hoor…” Hij aarzelde. “Ik hoor balans.” Aba knikte. “Het woud kent geen verdeeldheid, Saru. Alles werkt samen. De vogels zingen niet tegen de rivier, de bomen strijden niet met de zon. Ze weten dat ze elkaar nodig hebben om te overleven. En dat is de les die wij mensen zijn vergeten.”

Ze zuchtte diep en keek omhoog, naar de kruinen die hen omringden. “Onze geschiedenis is één van verdeeldheid, Saru. Van stammen die elkaar bevochten, van mensen die anderen zagen als minderwaardig. Maar het woud herinnert ons eraan dat we allemaal verbonden zijn. We kunnen niet overleven zonder elkaar, net zoals het woud niet kan bestaan zonder zijn wortels, zijn bladeren, zijn wateren.”

Saru keek haar aan en voelde een trilling in zijn borst, alsof de woorden van het woud door hem heen stroomden. “Hoe brengen we die balans terug, grootmoeder?” vroeg hij. Aba glimlachte en legde haar hand op zijn schouder. “Door te luisteren, jongen. Door te leren, door te delen, en door te vergeven. De natuur laat ons zien hoe het moet. Het is aan ons om haar voorbeeld te volgen.”

De rest van de dag dwaalden ze door het woud, luisterend naar zijn verhalen en lessen. Toen de zon weer begon te dalen, voelde Saru zich anders—lichter, alsof hij iets had gevonden waarvan hij niet wist dat hij ernaar zocht. En terwijl ze terugliepen naar het kamp, hoorde hij voor het eerst hoe het woud hem echt aansprak. Niet in woorden, maar in een taal die hij begon te begrijpen. Een taal van verbinding, van balans, en van hoop.

De Herinneringen van het Woud

De nacht was gevallen, diep en zwart, als een mantel van fluweel die het woud omsloot. De sterren fonkelden hoog boven de kruinen, een herinnering aan een universum dat veel ouder was dan het land dat Saru zijn thuis noemde. Rond het kampvuur zaten Saru en Aba zwijgend, het geknisper van de vlammen de enige verstoring in de stilte. Maar het was geen leegte; het was een stilte vol belofte, gevuld met de ademhaling van de bomen en de fluistering van de wind.

“De natuur bewaart herinneringen,” begon Aba plotseling, haar stem zacht maar vast. “Ze schrijft geen boeken, schildert geen doeken, maar ze onthoudt alles. Elk blad, elke druppel water, elke ademhaling draagt een verhaal.”

Saru keek naar haar, wachtend op meer, en Aba wees naar de immense stammen die hen omringden. “Deze bomen hier, zij zijn ouder dan alle mensen samen. Hun wortels reiken dieper dan je je kunt voorstellen, dieper zelfs dan onze geschiedenis. Ze hebben de komst van de schepen gezien, de kettingen gehoord, en de kreten van zij die hun vrijheid verloren. Maar ze hebben ook de liederen gehoord van hen die ontsnapten, die in het woud hun vrijheid herwonnen. Ze herinneren zich alles.”

Ze stond op en liep naar de dichtstbijzijnde boom, een reus met een stam die eruitzag alsof hij duizenden stormen had doorstaan. Haar hand gleed over de ruwe bast. “Deze boom,” zei ze, “heeft dingen gezien die wij ons niet kunnen voorstellen. En toch staat hij hier, onwrikbaar, sterk. Omdat hij niet alleen leeft voor zichzelf. Zijn wortels verbinden hem met anderen, zijn takken bieden schaduw, zijn bladeren ademen leven in de lucht. Hij is niet alleen een boom; hij is een gemeenschap.”

Saru voelde zich klein onder de blik van de bomen. Het woud leek te leven, te ademen, alsof het hen begreep en hen toestond in zijn heilige ruimte te verblijven. Hij liep naar Aba toe en legde zijn hand naast de hare op de bast. Het was alsof de boom warmte uitstraalde, alsof hij hen welkom heette. “Wat moeten wij doen met de herinneringen die wij dragen?” vroeg hij, zijn stem gevuld met een mengeling van nieuwsgierigheid en verdriet.

Aba draaide zich om naar hem, haar ogen weerspiegelden het vuur en een diepe ernst. “We moeten ze bewaren, Saru, maar niet als kettingen om ons vast te houden. We moeten ze planten, zoals bomen hun zaden planten. Laat ze wortel schieten in wijsheid, laat ze groeien tot schaduwen die ons beschermen. Maar laat ze nooit een muur worden die ons van elkaar scheidt.”

Ze liep terug naar het vuur en ging zitten, haar blik nu op de dansende vlammen gericht. “Er is een plek diep in het woud, Saru,” zei ze na een lange stilte. “Een plek waar de herinneringen van ons volk worden bewaard. De plek van de Herdenkingsvlam.”

Saru keek haar met grote ogen aan. Hij had gehoord van de Herdenkingsvlam, maar alleen in fluisteringen. Het was een plek die men bezocht om te rouwen, te bidden, en te helen. Maar het was ook een plek van geheimen, waarvan werd gezegd dat het de kern van het woud beschermde. Aba zag zijn blik en knikte. “Morgen neem ik je erheen. Maar weet dit: de vlam onthult niet alleen de geschiedenis van het volk. Ze onthult ook wat in je hart leeft. Ben je bereid om dat onder ogen te zien?”

Saru voelde een rilling over zijn rug gaan. Hij wist niet wat hij moest zeggen, maar een deel van hem—diep van binnen—wist dat hij er klaar voor moest zijn. Die nacht sliep hij onrustig, zijn dromen gevuld met beelden van vuur en water, van bomen die fluisterden en stemmen die hem riepen. En toen de dageraad eindelijk het woud wakker kuste, wist hij dat de reis naar de Herdenkingsvlam niet alleen een tocht door het woud zou zijn, maar ook een tocht door zichzelf.

De Zieke Adem van de Rivier

De ochtend hing zwaar in de lucht, alsof zelfs de hemel droefenis voelde over wat het woud moest aanschouwen. Een mistige sluier hing over de rivier, en hoewel de zon aarzelend doorbrak, miste haar licht de warmte die de dag gewoonlijk begroette. Saru en Aba stonden aan de rand van de oever, hun voeten net boven de modderlijn, terwijl de rivier, ooit een symfonie van helderheid, traag en ziekelijk langs hen gleed.

Een bittere geur hing in de lucht, alsof het water zelf aan het rotten was. Het rook naar een mengeling van olie, chemie, en een ondefinieerbare somberheid. Saru ademde diep in, maar de geur bleef aan hem kleven, alsof hij zijn longen besmette. Hij keek naar de rivier, en voor het eerst leek ze hem niet levend. Ze was als een stervende vrouw, haar adem zwaar, haar lichaam uitgeput.

“De rivier was ooit onze moeder,” zei Aba, haar stem breekbaar maar geladen met oude kennis. “Ze gaf ons vis om te eten, water om te drinken, kracht om te overleven. Maar kijk naar haar nu. We hebben haar vergiftigd. Haar adem stinkt naar onze hebzucht.”

Saru hurkte bij de oever en raakte het water aan. Het voelde lauw en onaangenaam tegen zijn huid. Hij zag de vissen—dode lichamen, opgeblazen en verkleurd, hun vinnen gestrekt alsof ze in hun laatste momenten hadden geprobeerd te ontsnappen. Hij trok zijn hand snel terug, alsof hij bang was zelf door het water besmet te raken.

Aba wees naar de dode vissen. “Zij zijn de waarschuwing, Saru. Wanneer de vissen sterven, sterft ook ons volk. Dit water voedt niet alleen ons lichaam, maar ook onze ziel. En nu is het water ziek, net zoals wij ziek zijn geworden door onze eigen daden.”

Ze draaide zich om naar het woud, waar de randen kaal waren als een wond in de natuur. Wat eens een muur van groen was, stond nu vol met stompjes van wat ooit bomen waren geweest. Machines hadden de aarde geschraapt, en de geur van vers gekapt hout hing als een troosteloze herinnering aan wat verloren was.

1

Vorige pagina

Pagina 3

4


Gepost op

in

door

Reacties

Plaats een reactie