Te Luisteren naar de Natuur: Onze Verantwoordelijkheid

Rotterdam

16 mei 2025

Aangepast op

1

2

Vorige pagina

Pagina 4

“Zie je de littekens van het woud?” vroeg Aba. “Het bloedt, Saru. Elke boom die wordt gekapt, is een stuk adem minder voor ons allen. En die adem geven we niet terug. De elite bouwt hun paleizen van het hout dat hier wordt gestolen, terwijl de mensen die hier leven—de inheemsen, de dieren—steeds verder worden verdreven.”

Saru keek naar de horizon, waar de kaalheid zich uitstrekte als een aanklacht tegen de mensheid. Hij herinnerde zich de verhalen van de jagers die in het dorp terugkeerden, uitgeput en met steeds minder prooi. De dieren die ooit overvloedig waren, verdwenen dieper in het woud, op zoek naar beschutting die niet langer bestond.

“De jagers,” zei hij zacht. “Ze vertellen dat ze nu dagenlang moeten lopen om iets te vinden. De dieren verdwijnen, grootmoeder. En wij verdwijnen met hen.”

Aba knikte en keek naar de bomen die nog overeind stonden, alsof ze probeerde hen moed in te spreken. “Het woud en de rivier zijn één, Saru. Hun balans is onze balans. Maar nu is die balans verstoord, omdat wij hebben genomen zonder terug te geven. We plunderen de aarde alsof ze ons bezit is, maar ze is nooit van ons geweest. We horen haar te beschermen, zoals zij ons beschermt. En we hebben gefaald.”

Saru voelde een gewicht in zijn borst, alsof de rivier hem haar pijn wilde laten voelen. Hij staarde naar het water, naar de plekken waar de olieachtige film de zon weerspiegelde, maar in plaats van helderheid was het een grauw, ziek licht.

“Is er nog hoop, grootmoeder?” vroeg hij, bijna wanhopig.

Aba zweeg lang, haar blik op de horizon gericht. Toen ze sprak, leek haar stem doordrenkt met zowel verdriet als vastberadenheid. “Hoop leeft in actie, Saru. Hoop leeft in herinnering. We moeten onthouden hoe het was, en we moeten vechten om die balans terug te brengen. Maar dat kan niet als we alleen blijven kijken. We moeten luisteren naar de rivier, naar het woud, en naar de mensen die nog weten hoe je in harmonie leeft. Alleen zo kunnen we genezing brengen.”

Ze bukte en schepte een handvol aarde van de oever op. De geur ervan was troostrijker dan die van het water—een herinnering aan wat het land ooit was. Ze liet de aarde door haar vingers glijden en keek naar Saru. “Dit, jongen, is wat we moeten beschermen. Niet voor onszelf, maar voor hen die na ons komen. Zodat zij kunnen drinken zonder ziek te worden, jagen zonder te verdwalen, en leven zonder te lijden onder onze fouten.”

De tranen brandden in Saru’s ogen terwijl hij naar haar luisterde. Het woud en de rivier leken nu als een spiegel voor hem, een reflectie van wat de mensheid was geworden—uit evenwicht, gebroken. Maar ergens, diep in zijn hart, voelde hij ook een vonk van hoop, een belofte dat het anders kon.

Terwijl de zon langzaam verdween achter de kale bomen, voelde de lucht zwaar aan. Maar Saru wist dat hij zijn grootmoeder’s woorden nooit zou vergeten. Ze waren als zaden in zijn geest, wachtend om te ontkiemen in actie, in verandering.

En terwijl de rivier zich verder sleepte, leek ze te fluisteren—zacht en verdrietig, maar met een glimp van verwachting. Misschien, leek ze te zeggen, was er nog tijd om haar adem te herstellen. Misschien konden de wonden van het woud genezen. Maar alleen als de mensheid opnieuw zou leren luisteren.

De Cirkel van Leven

De Herdenkingsvlam brandde helder tegen de achtergrond van het woud. Haar vlammen dansten, zacht en levendig, een schouwspel dat leek te fluisteren van hoop en herstel. Saru en Aba stonden ernaast, omringd door dorpsoudsten, jagers, vissers, en kinderen die zich in een kring hadden gevormd. Hun gezichten waren stil, maar hun ogen spraken van ontzag.

Saru keek naar de vlam, die geen rook uitstootte, alsof ze zuiverder was dan wat de wereld kon maken. Ze leek niet enkel vuur te zijn, maar een entiteit—iets levends, dat gedachten en gevoelens weerspiegelde. Elke beweging van de vlam leek een verhaal te vertellen: van verdriet, van pijn, maar ook van het onwankelbare vermogen van de natuur om zichzelf te herstellen.

Aba’s stem klonk zacht, maar de woorden rezen op als een lied. “Wij staan hier, op heilige grond. Deze vlam, geboren in het hart van het woud, is geen symbool van verlies, maar van verzoening. Zij herinnert ons eraan dat de cirkel van leven alleen in balans blijft wanneer wij ons nederig buigen voor de wijsheid van de aarde.”

De kring luisterde in stilte, terwijl de wind door de bomen zong. Het was alsof het woud zelf meedeelde in de ceremonie, alsof de schepsels die zich tussen de bladeren verstopten hun goedkeuring fluisterden. Saru voelde een kalmte over zich neerdalen, maar ook een vurige vastberadenheid.

“Er is genoeg geleden,” vervolgde Aba. “De rivier heeft haar tranen gegeven, het woud heeft haar bloed verloren. Maar nu is het aan ons om terug te geven. Om te helen wat wij hebben beschadigd. Niet met woorden alleen, maar met daden.”

Een van de dorpsoudsten stapte naar voren, zijn gezicht diep gegraveerd met rimpels, als een boomstam die de seizoenen heeft doorstaan. “De aarde is onze moeder,” sprak hij. “Wij hebben haar misbruikt, alsof zij een eindeloze bron was. Maar een moeder geeft niet eindeloos zonder liefde terug te ontvangen. Wij moeten onze dankbaarheid tonen door haar te beschermen.”

Saru voelde een trilling in zijn borst. Hij herinnerde zich de lessen van de afgelopen dagen—de verhalen van de rivier, de wonden van het woud, en de stemmen van hen die afhankelijk waren van deze aarde. Hij stapte naar voren en keek de kring rond. “Het begint met ons,” zei hij, zijn stem krachtig. “Wij zijn degenen die de schade hebben aangericht, en wij zijn degenen die het moeten herstellen. Geen regering of macht van buiten zal dit voor ons doen. Dit land, deze rivier, dit woud—ze zijn ons gegeven als een heilig geschenk. En een geschenk moet gekoesterd worden.”

Hij draaide zich om naar Aba, die hem met een trotse blik aankeek. Hij strekte zijn hand uit naar de vlam en fluisterde een gebed, niet in woorden, maar in gevoelens. Een gebed van spijt, van dankbaarheid, en van belofte. Langzaam begonnen de mensen om hen heen hetzelfde te doen. Eén voor één stapten ze naar voren, sommigen legden offers van fruit en bloemen aan de voet van de vlam, anderen fluisterden gebeden of stonden stil in reflectie.

De kring werd een gemeenschap, en de gemeenschap werd een eenheid. “Wij zullen de rivier reinigen,” zei een van de vissers. “Elke dag, met onze eigen handen, totdat het water weer helder is.” “Wij zullen herplanten wat verloren is gegaan,” zei een jonge vrouw. “Elk kind in dit dorp zal leren hoe je een boom plant, en hoe je hem beschermt.” “Wij zullen leren luisteren naar de natuur,” zei een oude jager. “Want zij spreekt, als wij bereid zijn te horen.”

Aba glimlachte en hief haar armen naar de lucht, alsof ze de hemel zelf wilde omhelzen. “Vandaag is het begin van onze verzoening,” zei ze. “Niet alleen met de natuur, maar ook met elkaar. De rivier stroomt in ons allen, het woud ademt door ons heen. Wij zijn niet gescheiden, wij zijn één.”

De vlam leek helderder te branden, alsof ze hun belofte had gehoord. De wind voerde haar warmte mee door het woud, en de bladeren leken te applaudisseren. Saru voelde iets veranderen in zijn hart, alsof een zware last was weggenomen. Hij keek naar de rivier, en hoewel ze nog steeds haar wonden droeg, leek haar stroming nu zachter, bijna hoopvol.

De zon zakte achter de horizon, en het laatste licht wierp een gouden gloed over de kring van mensen. Saru wist dat dit niet het einde was, maar een nieuw begin. Een weg van inkeer, van verzoening, en van vereniging.

Advertentie

En zo begon de wederopbouw. Het woud, de rivier, en de mensen die er woonden, vonden langzaam hun balans terug. Niet door grote daden of heldhaftige gebaren, maar door kleine, constante inspanningen. Een boom geplant. Een rivier schoongemaakt. Een kind geleerd over de waarde van respect.

Het woud fluisterde zijn goedkeuring. De rivier begon opnieuw te zingen. En de mensen, zij leerden weer te luisteren. Want dit stukje paradijs, dit stukje aarde dat hen was toevertrouwd, was niet alleen een erfenis. Het was een verantwoordelijkheid, een heilige plicht om het te beschermen en in bloeiende staat na te laten voor degenen die zouden komen.

En zo danste de vlam voort, een eeuwige herinnering aan wat was, en een hoopvolle belofte voor wat nog zou komen.

1

2

Vorige pagina

Pagina 4


Gepost op

in

door

Reacties

Plaats een reactie